
Iedereen is het erover eens dat opvoeden én onderwijs fundamenten zijn voor de inrichting van een samenleving. Een land kan overvloedig bedeeld zijn met natuurlijke grondstoffen, als de opvoeding van kinderen naar volwassenheid ontoereikend is om duurzaam met deze overvloed om te gaan, wordt de overvloed een last. Een overheid kan de mooiste ambities voor haar land hebben, zonder goed opgeleide burgers blijven die ambities wensdromen.
Met de nieuwe regering heeft Suriname ook een nieuwe minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, mevrouw dr. Marie Levens. Aandachtig luisterde ik naar een interview met haar dat in het teken stond van haar ministerschap en haar visie op onderwijs. Met veel kennis van en inzicht in de materie én de context, liefde voor schooljeugd en begrip voor ouders, mededogen voor leerkrachten, en elegante diplomatie, gaf ze antwoorden waaruit bleek dat ze het plezier in onderwijs terug wilt brengen. Bij leerlingen, bij ouders, bij leraren, op haar ministerie, kortom in de hele gemeenschap.
Met zo een introductie heb je als onderwijsminister, mij aan je kant. Maar tja, wie ben ik en wat is mijn belang? Ik heb geen Surinaams paspoort en geen kinderen op school in Suriname. Maar naast bij mensen betrokken mens, ben ik verpleegkundige en pedagoog/ onderwijskundige. Onderwijs heeft meer dan mijn belangstelling en mijn belang is specifiek, ik ben geboren en opgegroeid in Suriname en gun alle kinderen in Suriname goed onderwijs. Goed onderwijs vormt bewuste burgers met in de eerste plaats een beter besef van zichzelf, van wie ze zijn, en vervolgens een beter besef van zichzelf in relatie tot de wereld waarin ze leven. Goed onderwijs maakt in een globaliserende en steeds sneller veranderende wereld van kinderen weerbare volwassenen. Het is niet voor niets dat Surinamers die dat kunnen betalen, hun kinderen naar particuliere scholen sturen of particuliere bijscholing voor ze inkopen. Gemeenschapsontwikkeling heeft een prijs, die prijs heet goed onderwijs.
Met het onderwijs in Suriname is het droevig gesteld. Het is – net als alle andere belangrijke maatschappelijke instituties – uit zijn voegen geraakt door een praktijk van politiek-bestuurlijk onvermogen die het land sinds zijn onafhankelijkheid in de greep houdt en cultuur geworden is. Daar waar internationaal doorgaande ontwikkeling van onderwijskundige en pedagogische inzichten – ook in de Surinaamse regio – leidden naar moderne onderwijsvisies en kindvriendelijke didactische methoden, gingen deze aan Suriname voorbij.
En zo gebeurt het dat decennia achtereen elk jaar een te groot aantal jongeren zonder diploma uit het onderwijs stroomt en zich voegt bij het uitdijend leger lagere ambtenaren, hosselende dagloners en werklozen. Blijven zitten en drop out worden, zijn in Suriname geaccepteerd alsof het natuurwetten zijn. Maar natuurwetten zijn zaken die zich buiten de menselijke wil afspelen. In ‘de natuur’ van het Surinaamse onderwijs is het merendeel van de drop outs lid van een bepaalde sociale groep. Mensen naar wie in het sociaal-maatschappelijk samenstel weinig politiek-bestuurlijke aandacht gaat, behalve in verkiezingstijd. Ook in Suriname draagt onderwijs bij aan het in stand houden van kringlopen: die van onderontwikkeling en armoede.
Ik ken gevallen waar kinderen met normale intelligentie, gedurende hun lagere school tijd, meerdere klassen dubbel doen. Rond hun 15de lopen ze in de laatste klas (groep 8) vast in een examen dat toegang geeft tot MULO, onderwijs dat in de 21ste eeuw geen arbeidsmarktwaarde meer heeft. Bij gebrek aan alternatieven stromen ze het Lager Beroepsonderwijs in dat ze vervolgens als drop out verlaten rond hun 18de, soms zelf rond hun 20ste. Ook ken ik gevallen van hoogbegaafde kinderen wiens gedrag – in de Surinaamse onderwijstraditie van volgzaam statische kennis reproduceren – niet begrepen wordt en daardoor vroegtijdig school verlaten en tussen wal en schip belanden. Een hele schoolcarrière als waist en, behalve wanhopige ouders en gefrustreerde jongeren, is er niemand voor wie deze gang van zaken een probleem lijkt, ook geen schoolbesturen en onderwijsvakbonden.
Het probleem wordt in Suriname het drop-out probleem genoemd. Door het zo te noemen wordt het naar de kant van de leerling geschoven, terwijl het een onderwijsprobleem is. In het interview raakte mevrouw Levens het onderwerp precies waar het geraakt moet worden met de stelling: “Een onvoldoende voor het kind is een onvoldoende voor de leraar”. Zo is dat.
Als je in Suriname in een schooljaar een onvoldoende krijgt, achtervolgt die je tot het eind van je schooljaar, omdat de plussen worden geteld bij de minnen en de uitkomst gemiddeld. De gemiddelde score wordt je eindcijfer. Ook in beroepsonderwijs doet men het zo. Waarom zou een land onderwijs willen dat kennisresultaten van leerlingen afvlakt en de dromen van zijn jeugd al in de basis frustreert? Nota bene , een land dat reeds in 1876 de algemene leerplichtwet invoerde. Zo zie je maar weer, sommige zaken hebben minder te maken met wetten en meer met willen.
Het is niet niks, een nationale onderwijstransformatie in gang zetten, ook omdat zo een transformatie niet alleen inhoudelijk is (leerplanontwikkeling, methoden, didactiek) maar ook normatief. Net als opvoeden heeft onderwijs een normatief karakter, onderwijs gaat ook over waarden, wereldbeelden, zelfbeelden en emoties. Geen ouder/opvoeder of onderwijzer wil horen dat zij/hij het al die tijd niet goed deed, en dat het door haar/hem komt dat de schoolcarrière van het kind strandde. Veroordelen van gedrag maakt niemand ontvankelijk voor verandering van dat gedrag en werkt daarom niet. Maar afzien van veroordeling is niet hetzelfde als zaken onbenoemd laten en geen conclusies trekken; zonder kritiek, geen verbetering!
Wat wel werkt? Wanneer mensen, kinderen, zelf verhalen (laten) vertellen over hoe het zo gekomen is dat ze zijn waar ze zijn; over wat er nu is, hoe ze dat ervaren en wat ze daarvan vinden. En altijd de vraag naar WAAROM. Waarom ze zijn waar ze zijn, waarom ze iets ervaren, waarom ze vinden wat ze vinden. Het is het antwoord op de WAAROMVRAAG die mensen aan het denken zet en in beweging brengt. Bij het stellen en beantwoorden van de waaromvraag zijn schoolbestuurders en vakbonden belangrijke medespelers. Blijven vasthouden aan ‘heilige huisjes’ of aan onverplaatsbare piketpalen, helpt de transformatie niet en doet geen recht aan het kind. Daarom moeten ook leerlingen, ouders en leraren betrokken worden in deze transformatie. WAAROM? Omdat het gaat om – met het beste dat onderwijs te bieden heeft – kinderen op weg helpen om autonome, zelfbewuste en capabele volwassenen te worden in de wereld!
Deze minister gaat mogelijk maken dat ouders en andere belanghebbenden deze uit beeld geraakte horizon weer in zicht krijgen, en dat iedereen op de route ernaar toe blijft. Ik heb de indruk dat iedereen daar ook aan toe is. Daarom gaat de onderwijstransformatie slagen, de bedoeling van onderwijs komt terug in onderwijs. Dat is toch wat iedereen wilt?